Zeiltips van de Cracks

Iedereen weet het wel, je koopt een boot (een SOLO hopelijk) en je gaat zeilen. Als het een 1mans boot is, is dit echter niet altijd even makkelijk. In Engeland heeft men een paar jaar geleden eens aan een aantal topzeilers gevraagd wat tips en trucs op te schrijven over hun specialisme. Hieronder het resultaat aangepast aan 's lands taal.

De foto's op deze pagina zijn ter beschikking gesteld door Solo zeiler Ton van Eck: Bedankt Ton!


Snelindex:

Hoofdstuk 1. Winnen door Geoff Carveth
Hoofdstuk 2. De inrichting van een SOLO door Roger Gates
Hoofdstuk 3. Basis technieken door Patrick Marshall
Hoofdstuk 4. Zeilen met weinig wind door Peter Davis
Hoofdstuk 5. Zeilen met harde wind door Paul Helmsley
Hoofdstuk 6. Het omslaan (door een sportduiker?)

Hoofdstuk 1. Winnen door Geoff Carveth.

Aan het begin van ieder seizoen moet je zeker zijn van je plannen en ambities. In 1982 had ik me als doel gesteld alleen op de eerste plaats te mikken. Hier volgen een aantal suggesties hoe je een succesvol seizoen kan zeilen.

Ten eerste moet je tevreden zijn met de boot die je hebt. Het is belangrijk dat je weet dat jouw boot er het beste uitziet en het snelste is. Een goed onderhouden en goed ingerichte boot geeft je tegenstanders al een achterstand nog voor dat je de wal verlaat. Koop de beste boot en tuigage die je je kan veroorloven. Een rompje van een bekende (snelle) bouwer geeft je genoeg zekerheid over de stijfheid en de vorm van de romp. De keuze van zeil en mast is afhankelijk van je gewicht en vaak ook de trent op dat moment.

Het heeft echter geen zin steeds het nieuwste van het nieuwste te kopen, het is zaak om het beste te leren zeilen met spullen die je hebt. Als je denkt dat je boot in orde is, zal je dat ook zo voelen als je aan het zeilen bent. Wanneer je eenmaal een goede boot hebt, moet je regelmatig gaan zeilen.

Doe zo veel mogelijk aan evenementen mee want het is niet goed om steeds op je thuiswater tegen dezelfde mensen te varen. Andere plassen hebben andere omstandigheden en een nieuwe competitie. Het vergelijken van je prestatie met anderen leert je hoe je je tuigage moet trimmen onder alle omstandigheden. Essentiele zaken voor winnen zoals het laten buigen van je mast of het spannen van zeillatten zijn alleen in de praktijk te leren.

Het is belangrijk om ervaring op te doen in het zeilen met grote velden met name voor wat betreft het starten en boeien ronden. De voordelen van een goede start zijn groot; je hebt een psychologische voorsprong, vrije wind en water en je bent vrij om je eigen taktiek te bepalen. Mijn voorkeur gaat uit naar die kant van de startlijn waar ik na overstag gegaan te zijn me vrij kan zeilen van het veld.

Dit geeft me de gelegenheid om me op de bootsnelheid te concentreren en tegelijkertijd de bovenboei in de gaten te houden, hopend op die ene winddraaiing die het me mogelijk maakt overstag te gaan. Natuurlijk werkt dit niet altijd en zit je aan de verkeerde kant van het kruisrak. Echter de keuze van de ene of de andere kant geeft je altijd een grotere kans op een goed eerste kruisrak dan dat je het door het midden moet uitvechten met een veld midden in de vuile wind en kapot gevaren water.

Veel plaatsen kan je winnen of verliezen bij het ronden van boeien. Aan het eind van het kruisrak moet je de boei over bakboord aanzeilen er wel zorg voor dragend dat je boven de vuile wind van andere boten over bakboord zit. Op de ruime windse rakken neem je de binnenkant van de boei. Als je een boord aan boord situatie gecreerd hebt, moet je er wel voor zorgen dat je genoeg ruimte hebt om de boei zo gunstig mogelijk te kunnen ronden.

Probeer sterk en fit te worden. Regelmatig zeilen versterkt de belangrijkste spieren maar het pas in een lang kruisrak met harde wind en hoge golven dat je er achter komt hoe sterk je spieren in werkelijkheid zijn. De spierkracht van je benen en buik is van belang omdat je dan tot aan de bovenboei agressief tegen wind en golven in kunt gaan.

Succesvol wedstrijdzeilen is een kwestie van geloof in eigen kunnen en genoeg bootsnelheid. Zonder deze zekerheden kan je nooit met succes zeilen. Blijf dus proberen; hoe meer wedstrijden je zeilt des te beter leer je je SOLO kennen.

Hoofdstuk 2. De inrichting van een SOLO door Roger Gates.

Onderaan bladzijde 5 is een SOLO getekend naar idee van de schrijver van dit hoofdstuk. De inrichting van mijn boot maakt het mij mogelijk om vanuit iedere positie, uithangend of in mijn boot zittend, de zeiltrim en het zwaard te bedienen en wel aan beide zijden van de boot. Hoe je je boot ook inricht het is zinloos als het niet goed werkt.

Dit betekend dat de trimlijnen vrij door de blokken moeten kunnen lopen zonder dat de blokken daarbij teveel gedraaid worden. Dit houdt in dat er voldoende kracht moet kunnen worden uitgeoefend. Beslag moet sterk genoeg zijn voor de taak die het moet gaan uitoefenen. Bevestiging van het beslag moet zoveel mogelijk gebeuren met roestvrij staal materiaal. Het liefst met bouten en moeren.

De basis van mijn systeem is dat de meeste bedieningslijnen door blokken aan de voet van de mast lopen en dan naar een aantal klemmen op een houten blok op de rand van het dek en luchtkast op ongeveer 150 mm voor de overloop (zie tekening). Gebruik gekleurde lijnen voor eenvoudige herkenning.

Het cunningham hole.

Voor de verstelling van het cunningham hole wordt een lijn gebruikt van 4 mm die door de buitenste klem op het klemmenblok loopt. De lijn gaat door het buitenste blok bij de mastvoet waarna het omhoog wordt geleid door het cunningham hole blokje in het zeil. Op dezelfde manier gaat het aan de andere kant van de boot. Als aan je zeil geen blokje is bevestigd, laat dan de lijn door het cunningham hole oog gaan. Een betere methode met minder weerstand is om een kort lijntje door het oog te halen, de uiteinden worden aan een blokje bevestigd dat net onder de giek moet gaan hangen. Door dit blokje loopt nu de bedieningslijn. Sommige mensen verdubbelen de werking van het systeem door slechts een eind van het korte lijntje aan het blokje onder de giek te bevestigen en het andere eind door een klem op de mast net onder het lummelbeslag.

Onderlijkstrekker.

In mijn giek is een drie maal vertraagde lijn gemaakt, dit door middel van mini blokjes. Aan de voorkant van de giek, bij het lummelbeslag, zit een blokje waar de lijn naar buiten komt, hieraan is een blokje bevestigd. De bedieningslijn van 4 mm loopt door dit blokje en gaat dan door het tweede stel blokjes aan de mastvoet naar het klemmenblok. Aan het andere eind van de vertraging in de giek is een staaldraadje bevestigd dat door het eindbeslag van de giek loopt en dan aan het oog in het onderlijk van het zeil is bevestigd. Sommige mensen bevestigen nog een stuk elastiek aan het onderlijk dat ze naar voren strak trekken om het zeil naar voren te duwen als de verstelling losser wordt gezet. Dit is soms nodig omdat het onderlijk van het zeil soms veel weerstand ondervindt in de zeilgroef van de giek.

Neerhaler.

Voor het grootste deel van de vertraging wordt een hefboom gebruikt. De onderste staaldraadstrop is bevestigd aan de mastvoet en is van dezelfde als de hefboom om maximum aan kracht te kunnen uitoefenen. Het bovenste staaldraadstropje kan op meerdere plaatsen aan de hefboom worden bevestigd worden. Dit geeft de mogelijkheid het systeem een beetje aan de wind condities aan te passen. De bedieningslijn is 4 mm en loopt door het derde paar blokjes bij de mastvoet naar het klemmenblok. Gezien de voordelen van kogelgelagerde blokken gebruiken veel mensen tegenwoordig blokken giekneerhalers.

Grootschoot.

Twee kogelgelagerde grootschootblokken zijn met twee staaldraadstropjes van 150 mm aan de giek bevestigd. Hierdoor kun je met een kortere schoot varen. Bij mij wordt geen grondblok met een vaste klem (soms oorzaak van omslaan) gebruikt, maar een ratelblok. In plaats van een vaste klem zitten er wel twee klemcleats voor de grootschoot op een aluminium plaatje bevestigd aan de overloop op ongeveer 75 mm van de luchtkast. Op ditzelfde plaatje zit de klem voor de verstelling van de traveller van de overloop.

Grootzeilval.

Om m'n zeil op te hijsen wordt gebruik gemaakt van een staaldraadval en een hanekam op de mast zodat het zeil op dezelfde hoogte gehezen wordt. Er moet als het even kan voor gezorgd worden dat het loodje waarmee de lus in het staaldraad wordt gemaakt bij het ophijsen niet uit de mast komt. De val en het rolletje waarover de val rolt zullen dan minder slijten.

Looskleppen en zelflozers.

De looskleppen die op mijn boot gebruikt worden zijn van het normale type. Alleen is aan het elastiek dat de twee looskleppen met elkaar verbind een lijntje bevestigd dat wordt vast gezet in een clamcleat. Hierdoor voorkom je dat je in je boot moet gaan rond graaien op zoek naar het elastiek als je de looskleppen wilt openen of sluiten (vooral makkelijk als je boot vol water staat). De zelflozers die gebruikt worden zijn van de maximale maat die de klasseregels toestaan. Sinds kort heb ik in m'n boot plastic zelflozers geplaatst. Deze zijn een derde van de prijs van roestvrij stalen. Ook wat betreft het gewicht zijn ze in het voordeel. Je moet ze wel voorzichtiger behandelen.

Hangbanden.

Hangbanden zijn vaak een zaak van persoonlijke voorkeur. De banden van mijn boot zijn bevestigd aan blokken hout die de bodem latten verbinden, een paar op 150 mm voor de overloop en het andere paar 150 mm voor het eind van de zwaardkast. De banden lopen dan nog door voordat ze samenkomen op een bevestigingspunt op 150 mm van de spiegel. Sommige zeilers gebruiken verstelbare hangbanden zodat ze onder alle omstandigheden op een "prettige" manier kunnen hangen.

Bulle talie of giekuithouder elastiek.

De bedoeling hiervan is om de giek naar voren te trekken op een voor de winds rak met weinig wind. De uithouder bestaat uit dik elastiek dat aan beide zijden van de giek is bevestigd aan het punt van de neerhaler en vandaar langs beide zijden van de mast naar een bevestiging op het boeg beslag.

Zwaard verstelling.

Voor de ophaler gebruik ik een 6 mm lijn die door een blok bevestigd aan de top van het zwaard loopt en dan door een paar blokjes aan de mastvoet naar het klemmenblok op de luchtkast. als terughaler wordt een sterk stuk elastiek gebruikt. Het is bevestigd aan de top van het zwaard waar een blokje is geplaatst en gaat langs beide zijden van de zwaardkast, onder de overloop, naar de achterkant van de zwaardkast. Aan de achterkant gaat het via een blokje naar een klem alwaar het strak getrokken kan worden. Voor het zwaard zijn vele systemen in gebruik waaronder een doorlopende lijn die zowel als op- en terughaler wordt gebruikt.

Noot: In Nederland wordt meestal zonder zwaardverstelling gevaren. De top van het zwaard is verlengd zodat dit als handvat kan dienen waarmee men het zwaard neer trekt of omhoog duwt.

Hoofdstuk 3. Basis technieken door Patrick Marshall.

Het trimmen van een boot is geen mistieke kwestie, het is meer een kwestie van proberen en leren van de fouten die je maakt. Het is zeer onwaarschijnlijk dat als je een nieuwe boot voor de eerste keer optuigt je geen fouten maakt. Als je de boot gaat trimmen verander dan niet meer dan een ding tegelijk omdat je anders niet te weten kan komen wat de prestaties van de boot beinvloed heeft. Als je eenmaal tevreden bent met je trim moet je het niet meer veranderen. Als beginpunt voor de masttrim zet je de mastvoet 10 tot 25 mm van het voorschot in het mastspoor. Zonder zeil en met de mast tegen het eind van het mastgat zet je nu de zijstagen vast zodat ze net strak staan. De voorstag kan behoorlijk los staan maar natuurlijk wel zo strak dat je met overstag gaan nog onder de giek door kunt komen. Dan sluit je met trimblokjes voor de mast de mast op in het mastgat om hiermee tegen te gaan dat de mast in het onderste gedeelte te veel zal gaan buigen. Natuurlijk moet er voor gezorgd worden dat dat de mast geen zijdelingse speling heeft in het mastgat.
Het is niet nodig meer dan een zeil te hebben. De meeste zeilmakers willen het type mast en het gewicht van de zeiler weten. Ze zijn dan in staat een zeil te leveren dat het onder alle windsterkten goed zal doen. Zeillatten moeten verjond zijn naar het begin toe zodat ze net zo zullen buigen als de vorm van het zeil. De latten moeten zo soepel zijn dat het zeil zijn eigen vorm kan aannemen en ze moeten zo strak gezet worden dat net de rimpels uit het zeil getrokken worden. Modern zeildoek is zo stijf dat het is aan te raden om de draadjes (de zogenaamde tell-tales) op een derde van de hoogte van het zeil en op 30 cm achter de mast aan te brengen. Je kan ook op meerdere plaatsen tell-tales aanbrengen in het zeil, maar dit is alleen verwarrend als ze allemaal tegelijk in de wind staan te dansen. De tell-tales aan beide zijden van het zeil moeten altijd horizontaal naar achteren wijzen, behalve op ruime- en voor de windse koersen.

Het hoofddoel van de neerhaler is de twist van het grootzeil te voorkomen. Maar de neerhaler trekt ook de giek naar beneden en duwt deze ook naar voren zodat de mast gaat buigen. Hierdoor wordt het zeil vlak getrokken en verplaatst de bolling van het zeil zich meer naar achteren. De bolling kan weer naar voren gehaald worden door de cunningham hole zo ver door te trekken dat de rimpels in het zeil langs de mast weg zijn. De algehele bolling van het zeil wordt bepaald door de spanning op het onderlijk, hoe meer de onderlijkstrekker wordt aangetrokken, des te vlakker zal het zeil worden. Met de grootschoot regel je de positie van de giek. Je kan hem ook gebruiken als hulpje van de giekneerhaler (mastbuiging).

De blokken van de grootschoot plaats je zo op de giek dat ze precies boven het grondblok en de overloopwagen staan als de mast gebogen is.De wagen van de overloop (traveller) verstel je zo ver naar buiten dat je met de grootschoot dicht de boot nog net rechtop kunt houden.

Het zeilen van de boot.

Technieken worden meer uitgebreid beschreven in de volgende twee hoofdstukken, maar voor de beginners in de SOLO zijn hier een paar fundamentele basis technieken. Voor je overstag gaat moet je er voor zorgen dat de boot zo hard mogelijk vaart, dan laat je de schoot ongeveer 30 cm vieren en je zet hem niet meer in de klem maar je houdt hem vast met je voorste hand. Duw de helmstok van je af en ga naar de andere kant van de boot met het gezicht in de richting van de mast gedraaid, waarbij je er tevens voor zorgt dat je de joy-stick over de spiegel met je mee neemt. Als alles goed is gegaan zit je nu op het nieuwe loefdek met je voorste hand achter je waarmee je de joy-stick vasthoudt en met je achterste hand de grootschoot. Hierna pak je de grootschoot en helmstok over, je haalt het zeil weer in en je concentreert je weer op de nieuwe koers.

Met harde wind en hoge golven kan het voorkomen dat je niet helemaal door de wind komt en met de boeg in de wind naar achteren gaat drijven. De enige remedie is om de helmstok naar die kant uit te duwen waar je je boeg ook wilt hebben (net andersom als normaal). Als de boot genoeg van de wind is weggedraaid, dan trek je het zeil weer aan en je trekt niet verder de helmstok naar je toe dan dat de boot weer een voorwaartse beweging heeft gekregen.

Om te gijpen met een lichte wind stuur je de boot af totdat je op de gijp vaart. Je trekt de giek over door aan alle parten van de grootschoot te trekken. Gijpen met hardere wind is iets meer traumatischer en zal worden beschreven in het hoofdstuk over zeilen met harde wind.

Het is een nuttige oefening om een keer zonder roer te varen, doe dit alleen als er weinig wind is en als er geen boten in de buurt zijn. Door het in- en uithalen van de grootschoot, het verplaatsen van je lichaam en het verstellen van het zwaard is het mogelijk alle koersen te zeilen, te gijpen en overstag te gaan. Je zal waarschijnlijk nog wel wat onvoorziene manouvres maken maar zo leer je wel veel over hoe je de boot zo soepel mogelijk kan zeilen. In het bijzonder zal je leren om de boot rechtop te houden zodat je in een mooie rechte lijn kunt varen. Als je achterom kijkt naar het zog kun je zien hoe dit verstoord wordt als je meer naar achteren gaat zitten dan dicht tegen de overloop aan. Alleen als de boot gaat planeren moet je je lichaam meer naar achteren brengen om de boeg uit het water te houden.

Hoofdstuk 4. Zeilen met weinig wind door Peter Davis.

Waarschijnlijk het meest belangrijkste bij het zeilen met weinig wind is het geestelijk uithoudingsvermogen. Omdat alles zo langzaam gaat is het eenvoudig om verveeld te geraken. Verveling leidt tot een verminderde concentratie en hierdoor ga je slechter zeilen. Dit leidt weer tot teleurstellingen en je gaat het zeilen met weinig wind niet meer leuk vinden. Als je van wal steekt met de juiste instelling kan zeilen met weinig wind een fascinerende geestelijke oefening worden. Men moet alert blijven op winddraaiingen, uitkijken naar die plaatsen waar het water donker gekleurd zijn omdat daar meer wind kan staan. Wanneer er op stroming gevaren wordt moet je je koers zo bepalen zodat je de meeste voordeel uit de stroming kan halen.

Geduld is hierbij essentieel en je moet voorbereid blijven op alles wat zou kunnen gebeuren. Geef niet op voordat je bij de finish wordt afgetoeterd en vrij bent van de finish lijn. De wind kan makkelijk negentig graden draaien waardoor je zo van de laatste naar de eerste plaats kan varen. Helaas werkt dit ook andersom.

Aan de wind.

Om het zeil genoeg druk te kunnen laten ontwikkelen moeten alle trimmogelijkheden los staan. Het cunningham hole wordt alleen gebruikt om de rimpels in het zeil langs de mast weg te trekken. Het gewicht van de giek zal genoeg zijn om de twist in het zeil tegen te gaan zodat er op de giekneerhaler weinig of geen spanning hoeft te staan. Het onderlijk staat op 3 of 4 cm van de zwarte band op de giek. Met zeer weinig wind heeft deze wind niet genoeg energie om de ronding van het zeil te kunnen volgen, het kan dan helpen het zeil wat vlakker te trimmen. Je houdt de controle over het zeil met de grootschoot, deze loopt met minder weerstand door een blok minder te gebruiken. Bij drijf omstandigheden moet de giek op ongeveer 50 cm van de hoek van de spiegel komen te staan. Als de wind wat aanwakkert trek je de schoot meer aan maar nooit zover dat de giek binnen de boot komt te staan. De overloopwagen moet ongeveer 10 cm uitslag aan beide zijden krijgen. Het zwaard moet helemaal naar boven gehaald worden. Sommige mensen halen het roer een beetje op omdat dit gemakkelijker stuurt en omdat je dan eenvoudiger overstag kunt gaan. Dit gaat wel ten koste van snelheid. Probeer het roer zo min mogelijk te bewegen. Wanneer er erg weinig wind is laat je de boot naar lij hellen om het zeil vol te houden. Zorg ervoor dat de stootrand nooit het water raakt. Het natte oppervlak kun je zo klein mogelijk houden door zo ver mogelijk naar voren te gaan zitten. Ga niet voor de overloop zitten omdat je dan niet snel meer kunt reageren als je plotseling overstag moet. Als er iets meer wind gekomen is zodat het zeilmooi vol kan blijven staan, zeil je de boot weer rechtop. Tussen de verschillende manouvres blijf je natuurlijk doodstil zitten, iedere beweging van de boot kost snelheid. Je moet de verleiding weerstaan om met weinig wind te hoog te willen sturen, dit gaat ten koste van de snelheid. Houdt het vaantje en de tell-tales goed in de gaten zodat je van elke winddraaiing kan profiteren. Als je stil komt te liggen, val je iets af en laat je de grootschoot iets vieren tot je weer op snelheid bent Overstag gaan doe je langzaam; indien je dit te gehaast doet kom je geheel stil te liggen. Laat de boot naar lij hellen als je begint op te sturen, dan als de boot in de wind komt te liggen trek je de boot scheef naar de andere kant om de giek over te laten komen en pas wanneer het zeil weer goed wind vangt trek je de boot langzaam recht.

Voor de wind / Ruime wind.

De cunningham hole kan helemaal los worden gezet. Ook de giekneerhaler zal iets losser gezet moeten worden om de giek helemaal tegen de stag te laten komen. Op een ruime windse rak laat je de onderlijkstrekker helemaal los maar op een voor de winds rak is het beter om het weer aan te trekken om een zo groot mogelijk oppervlak van het zeil te verkrijgen. Op een ruime winds rak moet je de grootschoot constant verstellen maar op een voor de winds rak moet de grootschoot zo ver mogelijk gevierd worden dat de giek tegen de stag aankomt. Zorg er wel voor dat de schoot niet in het water hangt. Het zwaard wordt voor de wind geheel opgehaald, met ruime wind moet een gedeelte van het zwaard beneden blijven. Wanneer er andere boten in de buurt zijn moet je er op voorbereid zijn het zwaard snel te kunnen laten zakken omdat je anders niet op een loefduel kan reageren. Je kan de boot net zo laten hellen als bij het zeilen aan de wind. Ook is het mogelijk de boot naar loef te laten hellen, hierdoor kun je gemakelijker sturen omdat het zeilpunt boven het zwaartepunt van de boot komt. Net zoals bij het overstag gaan wordt er zo rustig mogelijk gegijpt. Terwijl je afvalt laat je de boot naar loef hellen om de giek over te laten komen. Waar nodig help je de giek door hem aan de schoot over te trekken. Pas als het zeil over de nieuwe boeg vol staat ga je naar de nieuwe loefzijde van de boot.

Hoofdstuk 5. Zeilen met harde wind door Paul Helmsley.

Met mijn 75 kg beschouw ik mijzelf als een zeiler met het gemiddelde gewicht van SOLO zeilers. Toch heb ik in zwaar weer succes gehad in strijd met de echte zwaargewichten. Het belangrijkste is fitness, hoe fitter je bent des te verder en langer kan je uithangen en jezelf concentreren. Echter als je niet zo fit bent, zoals ik zelf, blijven toch dezelfde technieken gelden alleen kunnen ze dan niet zo langdurig gebruikt worden. Het eerste punt van belang, maar misschien niet het belangrijkste, is mast en zeil trim wat al voor de wedstrijd moet zijn gebeurt en waar je tijdens de wedstrijd nog maar zo weinig mogelijk aan moet denken. Als je tijdens het zeilen met harde wind zorgen maakt over de trim van je boot dan verlies je de concentratie, nodig voor snel zeilen. Het belangrijkste is de zeiltechniek, in principe de boot rechtop houden en sturen.

Aan de wind.

Met de onderlijkstrekker beheers je de onderste helft van het zeil en het onderlijk moet tot de zwarte band getrokken worden op vlak binnenwater. De mast volledig geblokkeerd op dekhoogte, anders zal het zeil niet reageren in de winddraaiingen. Op ruimer water mag het onderlijk niet verder getrokken worden dan 25 mm van de zwarte band. Dit om te voorkomen dat we snelheid verliezen in de golven. Het cunningham hole beheerst de bovenste helft van het zeil en moet op binnenwater zo ver mogelijk worden doorgezet.

Echter op ruimer water in korte golven kan het nodig zijn de cunningham hole niet helemaal door te zetten. Hierdoor houden we de bolling van het zeil meer naar achteren en kunnen we iets hoger aan de wind varen. De grootschootspanning wordt niet veel gevarieerd. Trek de schoot nooit zo ver aan dat de giek binnen de boot komt te staan. Op binnenwater is de ideale positie van de giek op ongeveer 15 cm van de hoek van de spiegel. Op ruimer water zal je niet zo hoog aan de wind sturen en dan staat de giek op zo'n 30 cm van de hoek van de spiegel. Je moet niet bang zijn om de giek nog verder naar buiten te laten gaan om te voorkomen dat je te hoog aan de wind komt te varen en snelheid verliest. De giekneerhaler is de meest belangrijke trim mogelijkheid, speciaal als je net als ik geen overloop hebt (???). Aan de wind moet hij strak door gezet worden maar niet zo ver dat je de mast krommer trekt dan de kromming in het voorlijk van het zeil, omdat je dan elke vorm uit het zeil trekt. Ik varieer de spanning van de giekneerhaler gelijk met de sterkte van de wind. Als de neerhaler aantrekt wordt niet alleen het zeil vlakker, maar ook komt de giek verder van de boot te staan. De boot rechtop houden is een combinatie van factoren. Uithangen is belangrijk; hoe confortabeler je hangt des te langer hou je het vol. Mijn voorkeur gaat uit naar het hangen met gestrekte benen. Dit doe ik liever dan hangen op de traditionele positie met gehoekte benen. Met gestrekte benen verkrijg je niet alleen een grotere hefboom, maar ook een beter gevoel voor balans van de boot. Bovendien voorkom je dat het lichaam de golven raakt hetgeen je boot behoorlijk kan afremmen. Het wordt op den duur routine om je lichaam steeds over de golven te heffen. Je moet de hangbanden behoorlijk los zetten zodat je met gestrekte benen je knieNn nog net binnen de stootrand komen. Om dit wat confortabeler te maken zou je met gekruiste benen kunnen hangen. Veel mensen kunnen dit niet, maar ik vind dat het helpt om steeds de spanning van JJn been te kunnen halen door je benen andersom te kruisen. Je kan hierdoor gestrekter uithangen en je zit vaster in je boot.

Voor de wind.

Met harde wind is het voor de wind zeilen in een wedstrijd soms meer een kwestie van je boot recht overeind te houden dan van snelheid. Met weinig wind zaten we zo ver mogelijk voor in om het nat oppervlak zo klein mogelijk te houden. Nu gaan we achterin zitten om ervoor te zorgen dat de neus van de boot zich niet in de golven gaat drukken. Zeer zeker wanneer er behoorlijke golven komen te staan, wil de boot wel eens een eigen leven gaan leiden. Een ding is zeker, wat er ook gebeurt: probeer alles onder controle te houden. Met weinig wind haalden we het zwaard geheel op, met echt harde wind laat ik het zwaard voor een gedeelte naar beneden. Het zal iets afremmen, maar wanneer je toch mocht omslaan, staat het zwaard al voor je klaar.

Bekijken we de schets op de volgende bladzijde. Het grootzeil zorgt voor een kracht F. Deze kracht F kan ontbonden worden in een dwarskracht Fd en een kracht Fv die de voorwaartse beweging veroorzaakt. De kracht Fd onstaat door de bolling van het zeil bij de mast. Deze kracht Fd zorgt er voor dat de boot zou willen schommelen of schotelen.

Het schommelen kan zo erg worden dat de controle over de boot verloren kan gaan en men omslaat. De bolling, dus ook de dwarskracht kunnen we verminderen door het cunningham hole geheel los te zetten. De dwarskracht kunnen we ook verminderen door het zeil een stuk in te halen, zo'n 20 < 30 cm van de stag. Gebeurt het toch dat de boot wil gaan schommelen in een windvlaag, dan doen we het volgende:

- laat het zwaard indien er tijd voor is iets verder zakken,

- loef een klein beetje op,

- trek het grootzeil een stuk binnen.

Op het moment dat de boot weer onder controle is, kunnen we weer afvallen en het grootzeil weer wat laten vieren.

Wat er ook gebeurt raak niet in paniek en houdt overzicht !!!

Gijpen.

Met harde wind kunnen fotograven de mooiste plaatjes schieten in de buurt van een gijpboei. Plezier voor hen maar de zeiler is iets minder in z'n nopjes. Om goed te gijpen met harde wind is veel oefening nodig. Op het moment van gijpen wordt bij mij het zwaard geheel naar beneden getrokken. De zijdelingse weerstand wordt groter, dit speciaal als de boot zou willen gaan schotelen. De joy-stick brengen we alvast naar de toekomstige loefzijde. Het zeil hadden we al in verband met de kans op schotelen al iets ingehaald. Langzaam vallen we af tot we echt op de gijp varen. Vallen we nog iets af, dan zal het zeil de neiging krijgen naar binnen te willen komen. Op dat moment pakken we de vier strengen van de schoot die naar giek gaan. Met een korte krachtige ruk laten we de giek gijpen. Buk goed, want de giek kan hard aankomen. Tegelijkertijd zorgen we dat we naar de nieuwe loefzijde gaan. We zorgen dat onze voeten goed achter de hangbanden zitten om direct tegenwicht te geven. Gezien we tijdens het overlopen de joy-stick in de achterste hand hadden, zullen we na het gijpen de joy-stick achter onze rug hebben. Als alles onder controle is, wisselen we van handen. In het geval dat tijdens het gijpen de boel uit de hand dreigt te lopen, stoppen we met de gijp manouvre en zorgen dat alles weer onder controle komt. Hierna proberen we het nogmaals.

Halve wind.

Het zeilen op de halve windse koersen is een van de opwindenste bezigheden van het SOLO zeilen. Zeer zeker wanneer de wind gaat aanwakkeren. Het zwaard wordt voor de helft naar beneden getrokken. Hoe harder het waait des te vlakker moet je het zeil met behulp van je onderlijkstrekker trimmen. Dit zelfde geldt ook voor je cunningham hole, zorg dat de bolling bij de mast blijft. Het gewicht wordt naar achteren verplaatst zodat de boeg uit het water komt en de boot kan gaan planeren Op deze planeerrakken moet ervoor gezorgd worden dat de boot zo horizontaal mogelijk gezeild wordt. Dit betekent dus werken met je lichaam. Opletten voor windvlagen. Op het moment dat je een windvlaag ziet aankomen zorg je dat het grootzeil iets wordt gevierd, je laat de mast iets naar loef komen. De inkomende vlaag laat de boot weer recht komen. Als de boot snelheid heeft gekregen kan de schoot weer worden ingehaald. Wanneer we ver buiten de boot hangen en de wind valt even weg of hij draait verkeerd is de kans groot dat je lichaam het water raakt. Wanneer je dan nu niet snel binnen bent is de kans dat je naar loef omslaat zeer groot. Zorg altijd dat je de schoot vast houdt, een omgeslagen SOLO drijft sneller weg dan je denkt. Dus: houdt te allen tijde contact met je boot.

Hoofdstuk 6. Het omslaan.

Een minder prettige bezigheid van het zeilen is het omslaan. Vooral bij onervaren zeilers is de kans groot dat, vooral bij harde wind, wordt omgeslagen.De manieren van omslaan die het meeste voorkomen is naar loef of naar lij. Het minst lastige is het omslaan naar lij. Vaak zie je het aankomen dat het mis gaat en kun je met je achterste been al op het zwaard kan staan. Met beide handen wordt de dekrand beet gepakt en met het lichaam ga je naar achteren. Langzaam maar zeker zal de boot uit het water komen. Op het moment dat de boot weer rechtop wil komen moet snel in de boot geklommen worden. Gezorgd moet worden dat de boot niet weer naar de andere kant doorslaat. Let op dat de grootschoot niet in z'n klem zit.

Meer problemen geeft het als de boot naar loef is omgeslagen. Dit komt voor wanneer we de controle over de boot verliezen bij voor- of halve wind indien het hard waait. In het laatste geval moeten we de moed niet te snel opgeven, ook al hangt ons lichaam al in het water. Zorg dat je zo snel mogelijk weer de schoot te pakken krijgt en dat je hem weer snel inhaalt. Wanneer het roerblad nog in het water zit, kunnen we tegelijkertijd ook afvallen. Als het omslaan toch onvermijdelijk wordt moet je de helmstok loslaten daar deze anders breekt en of de spiegel beschadigd.

Een grote fout die vaak gemaakt wordt bij het naar loef omslaan is dat men via de boot naar het zwaard wil klimmen om een nat pak te ontlopen. Het resultaat is dat in bijna alle gevallen de boot gaat doordraaien of in het ergste geval met z'n mast in de prut gaat zitten. Wanneer we toch het zwaard bereikt hebben en de boot gaan rechttrekken, zal hij bij het op komen direct doorslaan naar lij. Dit betekent dat het natte pak even was uitgesteld.

Het handigste en misschien ook het engste is als volgt te werk gaan. We zwemmen om en grijpen het zwaard en gaan er aan hangen. Op het moment dat de mast boven water komt, wil de boot doorslaan naar lij. We laten nu het zwaard niet los, maar houden het vast en gaan mee onder water. Door de weerstand van ons lichaam onder water zal de boot niet meer doorslaan. De boot komt recht en zal draaien tot in de wind. Op het moment dat de druk van het zwaard verdwijnt laten we los en komen aan de loef zijde boven water en klimmen in de boot.

Wanneer je je boot niet recht krijgt door wat voor omstandigheden ook, zorg altijd dat je bij de boot blijft. De vaste grond is altijd verder dan je denkt. Ook een reddingsboot zal het eerst bij een boot gaan kijken. De essentie van het omslaan is het er op voorbereid te zijn, niet het contact verliezen met de boot en de wind en het water te gebruiken bij het weer zo gemakkelijk en snel mogelijk oprichten van de boot. Als je eenmaal genoeg zelfvertrouwen hebt, hoef je voor omslaan geen angst meer te hebben. Het is dan enkel maar een beetje tijdverlies tijdens een wedstrijd.

Dit alles is eenvoudig verteld, maar het beste is te oefenen en nog eens te oefenen. SOLO zeilen leer je niet in een jaar. Wil je echt goed gaan SOLO zeilen, dan moet je veel trainen en veel wedstrijden zeilen. Goed luisteren naar adviezen van ervaren zeilers.

Veel succes!


Terug naar de Solopagina