Gijsbrecht van Aemstel - Joost van den Vondel

Vondels Gybrecht van Aemstel is een gelegenheidsstuk, opgevoerd bij de opening van de nieuwe schouwburg van Amsterdam. De titel heeft uiteraard betrekking op de hoofdpersoon uit het stuk; er is evenwel ook nog een ondertitel: D’onderganck van zijne stadt en zijn ballingschap. Deze weegt in feite zwaarder dan de titel, daar de achtergrond vanaf het derde bedrijf wordt beheerst door het brandend Amsterdam. Dat is klaarblijkelijk de overheersende idee. Gysbrecht van Aemstel, opgedragen aan Hugo de Groot,. werd geschreven in 1637 en bestaat uit vijf bedrijven. De inhoud van elk zal hier worden vermeld.

eerste bedrijf - tweede bedrijf - derde bedrijf - vierde bedrijf - vijfde bedrijf

Eerste bedrijf: Gysbrecht is met zijn krijgslieden buiten de Haarlemmerpoort, om te zien of de tijding van van het vertrek van het vijandelijk leger van Kennemers en Waterlanders waar is. Het blijkt zo te zijn: de vesting, die een jaar lang is belegerd door Willem van Egmond, is bevrijd van de insluiting. In een uitvoerige alleenspraak brengt Gybrecht de toeschouwers op de hoogte. Hij weidt uit over de vele rampen, die hem in de afgelopen tijd hebben getroffen, zoals de moord op Floris V, die hij niet had willen vermoorden. Dan verschijnt Willebrord, de vader van het Karthuizer klooster, dat tot voor kort het hoofdkwartier is geweest van Willem van Egmond. Hij doet mededelingen die de berichten over het opbreken van het beleg schijnen te bevestigen. Hij vertelt, dat de belegeraars waren geschrokken van het loos gerucht, dat de stedelingen een uitval deden tijdens een twist onder de aanvoerders. Dan komt Arent van Amstel dit alles eveneens bevestigen. Hij heeft een gevangene bij zich: Vosmeer, de spie. Deze vertelt dat hij bij zijn bevelhebbers was gekomen met een plan om de stad te verrassen: ‘s nachts zou op een ondiepe plaats de gracht moeten worden gedempt met rijshout uit een schip, ‘’t Zeepaard’, dat daarmee volgeladen dicht bij de poort lag. Men had desondanks besloten af te trekken, Vosmeer was zelfs in ongenade geraakt, en had moeten vluchten, waarna hij door Arent was gevangengenomen. Gysbrecht gelooft deze verzonnen geschiedenis. Vosmeer wordt door hem benadigd en krijgt zelfs het bevel ‘’t Zeepaard’ binnen de stad te brengen, waarom het hem natuurlijk juist te doen was. Een rei van Amsterdamse maagden sluit het eerste bedrijf af met een zegelied ter ere van de overwinnaars. (terug naar boven)

Tweede bedrijf (zich afspelende bij het Karthuizer klooster, laat in de avond vóór de Kerstnacht): De vlucht van de vijand was een krijgslist. Diederick van Haarlem keert tegen de avond terug en eist op bevel van Egmond toegang tot het klooster voor een troep soldaten, die de stad moet overrompelen wanneer Vosmeer na het slagen van zijn list de poort geopend zal hebben. Egmond vindt op een afgesproken plaats Vosmeer om hem te vertellen, dat het hem is gelukt het schip, dat vol zit met soldaten, binnen Amsterdam te brengen. Als de soldaten het hebben verlaten, zullen zij het, nadat de haarlemmerpoort door hen is bezet, in brand steken, als een sein voor het leger buiten de muren, dat dan de stad moet binnenrukken. Ondertussen bereiden de burgers van Amsterdam zich voor op het kerstfeest. Een rei van edelen besluit het tweede bedrijf met een heerlijke kerstzang. (terug naar boven)

Derde bedrijf (zich afspelende in het kasteel van Gysbrecht, midden in de nacht): Gysbrechts vrouw, Badeloch, ontwaakt uit een nare droom. Haar nicht Machteld (de gemalin van Gerard van Velzen, eens verkracht door Floris V en reeds overleden) verscheen voor haar en ried haar aan te vluchten, daar groot gevaar dreigde. Badeloch is geheel van streek. Het is louter inbeelding, troost Gybrecht haar, maar dan stormt Broer Peter onder de kreet ‘Wapen, wapen’ het vertrek binnen. De vijanden zijn in de stad! Gysbrecht beklimt de Schreierstoren om de toestand te verkennen. Men maakt zich gereed tot een wanhopige verdediging. Een rei van Klaerissen zingt ondertussen het beroemde ‘O Kerstnacht, schoner dan de dagen’. (terug naar boven)

Vierde bedrijf (eerste deel, zich afspelende in de kapel van het Klaerissenklooster): Gysbrechts oom Gozewyn, de oude bisschop, spoort de nonnen aan te vluchten. Ze weigeren echter allen hem te verlaten en willen met hem sterven. Dan komt Gijsbrecht binnen om de bisschop en de nonnen te redden. Vergeefs biedt hij aan hen in veiligheid te brengen: het is al te laat, de vijand staat voor de poort en Gysbrecht snelt heen om hem tegen te houden. (tweede deel, zich afspelende in de zaal van Gysbrechts kasteel): Arent van Amstel, door Gysbrecht teruggezonden naar de burcht om Badeloch en de kinderen te beschermen, geeft hier een uitvoerig verslag van de plundering van de Sint-Katharinakerk: nadat Gybrecht nog vergeefs had gepoogd de Dam te behouden, had hij zich teruggetrokken op het Stadhuis. Badeloch is wanhopig en beschouwt hem al als dood. Aan het slot zingt een rei van ‘Burghzaten’ een mooi lied op de huwelijkstrouw. (terug naar boven)

Vijfde bedrijf (zich afspelende op het kasteel van Gysbrecht): De stad is verloren. Gysbrecht vertelt aan Badeloch wat hij heeft gedaan en gezien. Hoe het met de nonnen en Vader Gozewyn is afgelopen, weet hij niet. Een bode komt hem vertellen: ze zijn vermoord. Dan komt Arent, zwaar gewond, binnen en sterft. Intussen wordt de burcht belegerd. De heer Van Vooren laat het kasteel opeisen. Gysbrecht wijst het af, hij zal zijn kasteel verdedigen en sterven, maar vrouw en kinderen moeten weg: het kasteel is nog open aan de IJ-kant. Badeloch verzet zich echter tegen dit plan en al dringen beide kinderen Adelgund (de dochter) en Veenerick er ook op aan, ze weigert volstandig. Eindelijk, als Gybrecht te wapen vliegt om zich dan maar op de vijand te storten, geeft Badeloch toe. Maar er gebeurt iets wonderlijks. Als Broer Peter bidt om Gysbrechts behoud, daalt de engel Rafaël neder. Hij gebiedt Gysbrecht met zijn hele gezin de burcht te verlaten en een nieuw vaderland te gaan zoeken in ‘‘t vette land van Pruisen’. De stad gaat nu onder, maar zal eens ‘met groter glans uit as en stof verrijzen’. En als de schouwburg wordt geopend, zullen daar Gysbrechts daden op het toneel worden gebracht, aldus de voorspelling van Rafaël. Gysbrecht buigt het hoofd en zegt: "Vaer wel, myn Aemsterland: verwacht een andren heer!" (terug naar boven)