Groot Lied-boek: Boertig Lied-boek - Bredero

liedboek1.jpg (195839 bytes)

Bredero's liederen zijn ontstaan en een periode dat aan het individuele auteurschap nog niet zoveel belang werd gehecht als later. Veel liederen moeten mondeling zijn doorgegeven. Het meeste van Bredero's werk is na zijn dood verschenen. In 1622 kwam het Groot Lied-boek uit dat door de Bredero-promotor Cornelis van der Plasse op de markt is gebracht. Het bevatte zo’n tweehonderd liederen en leek dan ook niet op het bescheiden bundeltje dat tijdens Bredero's leven was verschenen. Het liedboek was niet echt goedkoop: 1 gulden en 14 stuivers moest men er voor neertellen, ongeveer tien maal zoveel als de prijs van de kleine oude liedboekjes. Het Liedboek bestaat uit de volgende segmenten:

Ter behandeling hier het Boertig Liedboek. Het valt natuurlijk niet echt samen te vatten, al is er het een en ander over te zeggen.

Als we de introductie van Bredero bij zijn Boertig Liedboek lezen, dan blijken ze vooral bestemd te zijn voor de ‘Maagden’ en ‘Jongelingen’. Citaat: "Lustige en vrolijkmoedige Maagden en Jongelingen, die uw geneugte en vermakinge in zoete tijdkortinge neemt: ik wijd u mijn Blijgeestige Kindertjes, om te leren en tot uw dienst te gebruiken, hetzij in vrolijke Maaltijden, Gezelschappen en Bruiloftsfeesten, of om uzelven van zwaarmoedige gedachten te ontledigen met hun boertige (grappige) vermakelijkheid".

Onder ‘Maagden’ en ‘Jongelingen’ kunnen we de jong-volwassenen, de huwbare jongelui verstaan, die, in een levensfase van betrekkelijke vrijheid voor het huwelijk, ruimte hebben voor vermaak, waarbij de mogelijkheid tot ongedwongen contact met het andere geslacht vanzelfsprekend een niet onbelangrijke rol speelt. Men moet zich voorstellen dat het in de tijd van Bredero goed ging met de stad Amsterdam. De kooplieden verwierven in een korte tijd grote rijkdommen en deze werden niet alleen geïnvesteerd in nieuwe handelsondernemingen, maar ook uitgegeven aan privégeneugten. Veel van Bredero's werk, maar ook dat van zijn tijdgenoten, gaat over de liefde of de erotiek. We moeten ons realiseren dat in deze tijd de huwelijksleeftijd zeer hoog lag (in de periode 1616-1627 gemiddeld rond de 25 jaar voor de man en de 24 jaar voor de vrouw). Er was dus een lange ‘flirt’-periode. Daarnaast heerste er nog een strenge moraal ten aanzien van voorechtelijk geslachtsverkeer, hetgeen de erotische spanning en de behoefte aan rituelen sterker maakte.

Sommige liederen gaan over een oude man die een jonge dame versiert, zoals: Een oud bestevaartje met een jong meisje. Maar ook anderom was het mogelijk. Dit zien we in het lied: Een oud besje met een jongeman.De boertige liederen gaan vooral over boerenjongens of boerenmeiden en er komen zaken als vrijen, vechten, vreten en zuipen aan de orde. Dit als tegenstelling tot de stedeling die zich hiermee kan kostelijk kan amuseren, maar realiseert dat hij zich beschaafd moet gedragen. Dit aspect komt duidelijk aan de oppervlakte in het bekende lied Boerengezelschap. Hierin is een boerenfeest gaande, waarbij het er nogal ruw en grof aan toe gaat. Er wordt niet alleen feest gevierd, maar er ontstaat ook nog een vechtpartij. Het advies van de schrijver aan de beschaafde burgers is dan ook om daar zo ver mogelijk vandaan te blijven.